dinsdag 1 augustus 2017

De Slag bij Passendale

‘Passchendaele’ is niet alleen een episode uit de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog, het is ook een begrip geworden, een internationaal symbool voor oorlogsgeweld in zijn meest gruwelijke vorm. In 1917 werden hier in honderd dagen meer dan 400.000 militairen buiten gevecht gesteld voor een terreinwinst van slechts enkele kilometers. Passendale is ook het symbool voor vele naties, die zich hier onderscheidden en zich na de oorlog als natie wilden bevestigd zien.

In de zomer van 1917 waren de Britten vastbesloten om in Vlaanderen een frontdoorbraak af te dwingen. Om de Ieperboog te kunnen doorbreken, moest eerst de Wijtschateboog of Messines Ridge ten zuiden van Ieper rechtgetrokken worden. Vanaf 1916 werkten de Britten aan een grootschalig plan om de hele boog te ondergraven met krachtige dieptemijnen. De Duitsers kregen echter weet van de zaak en probeerden de geallieerden te counteren met tegenmijnen. Tussen Tunnellers en Mineure ontwikkelde zich een bizar kat- en muisspel van mijnen- en tegenmijnen, een eigen oorlog onder de Salient als het ware. Uiteindelijk werden in de vroege ochtend van 7 juni 1917 negentien dieptemijnen simultaan tot ontploffing gebracht. Het werd de grootste kunstmatige explosie tot dusver, die het effect had van een krachtige aardbeving. De ontreddering bij de Duitsers was compleet. De Nieuw-Zeelanders en de Ieren boekten grote terreinwinsten. De uiteindelijke doelstelling om het front recht te trekken, werd een succes. Haig, die aangesteld was als opperbevelhebber, kon zich nu volop concentreren op zijn ‘Flanders Offensive’, met als doel het veroveren van de Duitse duikboothavens van Oostende en Zeebrugge.

Haig geloofde in een groot offensief op een breed front. De Duitsers hadden echter een grootschalige aanval verwacht en waren goed voorbereid. De Duitsers gaan immers vanaf 1916 over tot het uitbouwen van een heus verdedigingsnetwerk in de diepte. Het aanvalsgerichte denken had plaats gemaakt voor consolidatie van het verworven terrein. Speciale ‘Pioniere’ of genietroepen werden daarop belast met het uitbouwen van opeenvolgende verdedigingslinies. De linies werden voorzien over de ganse lengte van het front, maar omdat de Duitse legerleiding net hier een aanval verwachtte, werd prioriteit gegeven aan de streek rond Zonnebeke. Talloze rijen prikkeldraad, mitrailleursnesten en bunkers volgden sterk de topografie en verbonden de meest strategische landschapselementen. Tussen het front en Passendale lagen vier actieve stellingen. De Albrecht- en Wilhelm-stellung waren volledig uitgebouwd tot een netwerk van loopgraven en schuilplaatsen, de twee Flandern-stellungen waren eerder bunkerlinies. Het misleiden van de vijand speelde een belangrijke rol en onder meer met valse loopgraven ging men de geallieerde luchtverkenners om de tuin leiden. ‘Riegels’ of kleinere verbindingsstellingen vormden daarenboven versterkte bruggen tussen de eigenlijke stellingen. Dit concept van elastische defensie zorgde dat de Duitsers bij een geallieerde aanval telkens terug kon plooien op een nieuwe verdedigingslinie en van daaruit een tegenaanval kon organiseren. Bovendien hadden Duitsers het voordeel het glooiende landschap van de heuvelrug ten oosten van Ieper te bezitten. Die natuurlijke verdediging met een dicht groen landschap was strategisch van groot belang. Vooral vanaf de Passchendaele Ridge hadden de Duitsers een goed overzicht over de glooiende velden. Bossen, hagen en hoeves die in 1917 nog vrij intact waren, boden goede schuilplaatsen en waren essentieel als verdediging. Het controleren van deze elementen bepaalde dan ook sterk de ligging van het front.

Tijdens de voorbereidende artilleriebeschietingen van de Derde Slag bij Ieper schoten de Britten meer dan 4.200.000 projectielen naar de Duitse stellingen, wat maar liefst twee en een halve keer zo veel was als het jaar daarvoor aan de Somme. Na herhaaldelijk uitstel trokken de Britten op 31 juli 1917 in de gietende regen ten aanval. De zware beschietingen en de regen hadden het slagveld in een moeras veranderd en de ingezette tanks liepen vast in de modder. De ‘Slag bij Pilkem’ zorgde voor een terreinwinst van drie kilometer, maar de aanval liep vast op de Wilhelm-Stellung.
Op 10 augustus lanceerden de Britten een grote mislukte aanval tegen de hoogten rond Geluveld, van waar de Duitsers hun hele rechterflank onder vuur konden nemen. Midden augustus speelden de voornaamste wapenfeiten zich dan weer af bij Langemark. Na enkele warme dagen kwam er een droge korst op de modder, zodat er opnieuw tanks ingezet werden. Deze strandden echter opnieuw, waardoor de geplande frontdoorbraak steeds verder weg leek.

Haig realiseerde zich dat het offensief was vastgelopen en verving Generaal Gough door Plumer, die een succesvolle ‘step-by-step’-tactiek toepaste waarin beperkte doelen werden beoogd. Om het offensief weer op gang te krijgen, werden ook nieuwe troepen ingezet: het ‘Australian and New Zealand Army Corps’ (ANZAC). De nieuwe troepen en de aangepaste tactiek misten hun uitwerking niet. Op 20 september werd er met succes gestreden rond de Meenseweg, op 26 september bij het Polygoonbos en op 4 oktober bij Broodseinde, waar de Duitsers grote verliezen kenden.

In het Memorial Museum Passchendaele 1917 zijn er in de Australische landententoonstelling drie dodenpenningen te zien, die een triest symbool vormen voor het verlies van Australische families die hun zonen nooit meer terug zouden zien. De drie penningen dragen de naam ‘Seabrook’. Drie Australische broers, George Ross, William Keith en Theo Leslie Seabrook besloten in augustus 1916 om zich aan te sluiten bij het Australische leger. Na hun opleiding werden ze bij het 17de battalion Australian Infantry gevoegd. Op 20 september 1917 nam hun eenheid deel aan de “Battle of the Menin Road”. De troepen vertrokken moeizaam naar hun vertrekposities, als even na middernacht een fosforgranaat tot ontploffing kwam in de colonne vlakbij Hellfire Corner, langs de Meenseweg. William Keith Seabrook, die als 2nd Lieutenant diende en voorop liep bij de colonne, raakte hierbij zeer ernstig gewond, samen met acht andere soldaten. Eén getuige, die zijn wonden verzorgde, haalde later aan dat zijn verwondingen van die aard waren, dat het beter was om ze niet te beschrijven. William Keith werd naar het 10de Canadese Clearing Station gebracht, waar hij één dag later stierf aan zijn verwondingen. Bij hem droeg hij een foto van zijn moeder, Fanny Isabel Ross, die doorboord werd door de dodelijke granaatscherf. Hij ligt nu begraven op Lijssenthoek Military Cemetery in Poperinge. Ondertussen waren zijn broers, George Ross en Theo Leslie, wel op hun startposities geraakt. Ze hadden ongetwijfeld het nieuws vernomen dat hun broer dodelijk verwond was geraakt. Om 05u40 in de morgen begon hun aanval. Theo en George werden beiden geraakt door een granaat en werden nooit meer teruggevonden. Het was hun eerste dag aan het front…Het duurde een hele tijd vooraleer de moeder, Fanny Isabel Ross, wist wat er met haar drie zonen was gebeurd. Door enkele tegenstrijdige berichten en geruchten, bleef ze tot haar dood in 1929, geloven dat er één van hen nog in leven was, maar zijn geheugen was kwijtgeraakt en de weg naar huis niet terugvond. Ze is de tragedie voor altijd blijven meedragen. Ook hun vader, William George Seabrook leed enorm onder het verlies. In Fanny Seabrook’s eigen woorden “The blow of losing three sons in one battle is terrible and we are heartbroken”.

Ondertussen was het doel van de eerste fase van het offensief nu het einddoel van de hele campagne geworden: de verovering van de puinen van Passendale. De combinatie van najaarsregen, verzadigde grond en het vernielde afwateringssysteem in de streek, herschiepen het landschap in een immense modderzee, waarin mens, dier en machine verzopen. Voor de aanval van 9 oktober bij Poelkapelle hadden de aanvalstroepen maar liefst elf uur nodig om vanuit Ieper over smalle loopplanken naar hun vertrekposities te gaan. Ook werd artilleriesteun moeilijk, omdat de kanonnen bij het eerste schot wegzakten in de modder. De geallieerde aanval op Passendale op 12 oktober had dan ook een bloedige afloop, vooral voor de Nieuw-Zeelandse troepen. Op 12 oktober 1917 zette de Nieuw-Zeelandse divisie de aanval in om de Belle-Vue uitloper te veroveren. Het resultaat was bedroevend: 2700 verliezen, waaronder 845 gesneuvelden in minder dan vier uur tijd. Die dag staat dan ook voor eeuwig geboekt als de meest tragische dag in de geschiedenis van Nieuw-Zeeland.

Eén van de bekendste Nieuw-Zeelandse slachtoffers was ongetwijfeld rugby-kapitein David Gallaher. David Gallaher werd geboren in oktober 1873. Vanaf 1890 speelde hij rugby in het Auckland Rugby team en kreeg er faam als sportman. In 1901 nam hij deel aan de Boer War, op 27-jarige leeftijd. Gallaher werd echter wereldberoemd als kapitein van de nationale ploeg van Nieuw-Zeeland, “The All Blacks”. In 1906 trouwde hij en in 1908 werd zijn dochter Nora geboren. In juni 1916 sneuvelde zijn jongere broer in Frankrijk. David besloot daarop om terug in het leger te gaan. Hij werd benoemd als sergeant bij het 2nd Auckland Regiment. Op 4 oktober 1917 werd hij tijdens de Slag om Broodseinde geraakt in zijn gezicht. Hij werd hierop afgevoerd naar een eerstehulppost bij Abraham Heights (dicht bij Graventafel, een plaatsnaam tussen Zonnebeke en Passendale) en daarna verder gevoerd naar een hospitaal bij Poperinge, waar hij dezelfde dag nog stierf. Hij ligt nu begraven op Nine Elms Cemetery. Elk jaar komt er nog steeds een delegatie van “The All Blacks” een eerbetoon brengen bij het graf van Gallaher.

Na de bloedige slag op 12 oktober 1917, gaf Haig het bevel de aanval te stoppen en liet hij de ANZAC’s vervangen door frisse, Canadese troepen. In april 1917 voerden ze reeds bij Vimy (Frankrijk) hun eerste gezamenlijke aanval uit onder Canadees commando. Voor veel Canadezen was dit de echte geboorte van Canada als een onafhankelijke natie. Het Canadees leger, dat als natie samen vocht, was gekend als een sterk en taai leger, die bij uitzichtloze situaties voor een keerpunt konden zorgen. Hierop rekende ook Haig, toen hij de Canadezen in de strijd wierp. Op 26 en 30 oktober ploeterden zij hun ‘Road to Passchendaele’. Op 6 november konden de Canadezen dan eindelijk het dorp Passendale innemen, waarvan de naam intussen mythische proporties had aangenomen: Passion-dale, of dal van het lijden. Verder kwamen ze echter niet meer en het offensief liep op 10 november vast op de top van de heuvelkam. Het onmogelijke werd verricht, maar tegen welke prijs: 16.000 Canadezen werden gedood, verwond of vermist.

Richard Verhaeghe, was één van die Canadese slachtoffers, maar was van geboorte een Belg. Hij werd op 25 april 1878 in Zerkegem, Jabbeke geboren. Tussen 1898 en 1913 emigreerde hij met zijn vrouw en dochter naar Saskatoon, een klein stadje in de Canadese provincie Saskatchewan. In augustus 1915 nam hij dienst in het Canadese leger waar hij een opleiding tot soldaat volgde. Eind januari 1916 trok hij naar het front met het 5e Bataljon. Op 30 oktober 1917 gaat het 5e Bataljon in de aanval op Bellevue-Spur. Door de slechte staat van het terrein verloren de verschillende compagnies elkaar uit het oog en kunnen de Duitsers de Canadezen van op een hoogte onder vuur nemen. Een van de velen die toen sneuvelden, was Lance-Corporal Richard Verhaeghe. Begin maart 1920 werd in de westelijke hoek van de Woodlands zijn lichaam gevonden en werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar Tyne Cot Cemetery, waar hij nog steeds zijn laatste rustplaats heeft.

De slag bij Passendale was een waar bloedvergieten en vereiste enorme moed van talloze soldaten. Om elke hoogte, voor elke bunker moest er bloedig gestreden worden. Het innemen van de bunkers en mitrailleursnesten vergden vaak de hoogste daad van moed en zelfopoffering. Hiervoor werden dan ook verschillende Victoria Crosses en andere hoge onderscheidingen toegekend, vaak postuum. Eén van die moedige soldaten, die wel de oorlog overleefde, was John James Dwyer uit Australië. Dwyer slaagde erin om op 26 september 1917, tijdens de slag om Polygon Wood, op zijn eentje een Duits mitrailleursnest bij Molenaarelsthoek uit te schakelen en het veroverde machinegeweer terug te brengen naar zijn linie, om het daarna te gebruiken tegen de oprukkende Duitsers. Dwyer overleefde de aanval en werd later Deputy Premier van Tasmania. Zijn originele Victoria Cross is in het bezit van het Australian War Memorial, maar in 2013 schonk zijn kleinzoon zijn replica en enkele foto’s aan het Memorial Museum Passchendaele 1917.

Het resultaat van de Slag bij Passendale was bedroevend. Na 100 dagen was slechts een terreinwinst geboekt van acht kilometer. De kostprijs was enorm: bijna 250.000 slachtoffers aan geallieerde zijde. De militaire begraafplaatsen groeiden dan ook expansief. Tyne Cot Cemetery, dat oorspronkelijk een vooruitgeschoven verplegingspost was, groeide na de Derde Slag bij Ieper verder aan. Na de oorlog werd de begraafplaats uitgebreid door de concentratie van geïsoleerde graven van de slagvelden rond Langemark en Passendale en door de ontruiming en overbrenging van kleinere begraafplaatsen. Nu is het de grootste Commonwealth-begraafplaats ter wereld. Er werden ongeveer 12.000 doden begraven, vaak met zeer diverse nationaliteiten. Meer dan 8.300 daarvan zijn nooit geïdentificeerd geweest. Achteraan de begraafplaats sluit een 152-meter lange muur de begraafplaats af. Op deze muur staan ook de namen van bijna 35.000 militairen uit het Verenigd Koninkrijk en Nieuw-Zeeland die sneuvelden in de Ypres Salient na 16 augustus 1917 en geen gekend graf hebben.

De slag bij Passendale heeft vandaag nog steeds een belangrijke symboolwaarde en was in bepaalde opzichten beslissend voor de verdere afloop van de Eerste Wereldoorlog. De Duitse verdediging was solide gebleken, maar de enorme verliezen aan manschappen en materiaal waren desastreus voor het Duitse leger. Voor de Duitsers was de Flandern-Schlacht dan ook in wezen een ‘Materialschlacht’. en ontnam hen hun reserves om aan te vallen tegen de weerloos geworden Fransen. Passchendaele zorgde ook voor nieuwe inzichten en tactieken in de oorlogsvoering. De oude gedachte om op een breed front aan te vallen bleek niet succesvol. Zeebrugge heeft Haig nooit bereikt, maar de uitputtingsslag zorgde wel voor nieuwe inzichten in de oorlogstactiek.

Het Memorial Museum Passchendaele 1917 houdt net die herinnering levendig aan de Slag bij Passendale waarbij in 1917 in honderd dagen tijd een half miljoen slachtoffers vielen voor slechts acht km terreinwinst. Het museum is ondergebracht in het historische kasteeldomein van Zonnebeke en focust op de materiële aspecten van Wereldoorlog I. Er wordt aandacht besteed aan uniformen, slagveldarcheologie en artillerie. Het vernieuwde museum bestaat uit vijf verschillende delen. Op de eerste verdieping krijg je een uitgebreid overzicht van de Eerste Wereldoorlog in de streek en dit aan de hand van een unieke collectie historische voorwerpen, levensechte diorama’s, foto- en filmmateriaal. Vervolgens ga je na hoe de Britten in 1917 ondergronds gingen leven omdat er boven niets meer was. In de unieke Dugout Experience ontdek je communicatie- en verbandposten, hoofdkwartieren en slaapplaatsen. Het derde deel beslaat een volledig nieuw ondergronds gebouw over de Slag bij Passendale. Hier wordt stil gestaan bij de internationale dimensie van de oorlog door te focussen op de bijdrage van de verschillende naties tijdens deze slag. Daarnaast wordt via een maquette ook de link gemaakt met het oorlogslandschap. Naast de Dugout Experience kan de bezoeker ook de nieuwe Trench Experience bezoeken, een netwerk van gereconstrueerde Duitse en Britse loopgraven waarlangs originele schuilplaatsen herbouwd zijn. Een bijzondere ervaring van hoe het leven in de loopgraven doorheen de oorlogsjaren geëvolueerd is. In het vijfde deel, de herinneringsgalerij, gaat het over de herdenking en de herinnering van de vele honderdduizenden slachtoffers die hier gestreden en vooral geleden hebben. Tot slot is er het beroemde kunstwerk van de Nieuw-Zeelandse kunstenares Helen Pollock, ‘Falls the Shadow’, gebakken met klei van Passendale en Koromandel in Nieuw-Zeeland.

Steven Vandenbussche, Conservator Memorial Museum Passchendaele 1917
25 januari 2017

De persoonlijke verhalen die werden vermeld in deze tekst zijn afkomstig van het onderzoeksproject “The Passchendaele Archives”. Met dit project wil het Memorial Museum Passchendaele 1917 een gezicht en verhaal geven aan de namen die op grafstenen of memorials vermeld staan. Momenteel zijn er meer dan 4.000 dossiers raadpleegbaar in het Passchendaele Research Center in de voormalige pastorie van Zonnebeke, net naast de kerk.

Geen opmerkingen: